Uitbreiding en centrumvorming van Amsterdam in twee kaartreeksen

Auteurs

  • Esther Gramsbergen TU Delft, Architecture and the Built Environment
  • Otto Diesfeldt TU Delft, Architecture and the Built Environment
  • Iskandar Pané TU Delft, Architecture and the Built Environment

DOI:

https://doi.org/10.7480/overholland.2019.20.4145

Samenvatting

Rond 1850 ligt Amsterdam aan breed water, op een landtong omsloten door het IJ in het noorden, de Zuiderzee in het oosten en de Haarlemmermeer in het zuidwesten. De Singelgracht, aangelegd in de 17de eeuw, vormt nog de duidelijke overgang tussen stad en platteland. Hoewel de vestingwerken inmiddels geen militaire functie meer vervullen, wordt de toegang tot de stad van de landzijde nog wel gereguleerd door de stadspoorten in verband met de heffing van gemeentelijke accijnzen. Ook aan de waterzijde worden de westelijke en oostelijke haveneilanden beschermd door dokken en is de Amstel ter hoogte van het Damrak afsluitbaar. Naast de binnen de stadsgrens gelegen haven- en werkgebieden, aangeduid in grijs, valt ten westen van de stad tussen Singelgracht en Kostverloren Vaart een groot aaneengesloten werkgebied op, dat bestaat uit talrijke industriemolens. 

In de voorafgaande decennia zijn op initiatief van het Rijk enkele grote infrastructurele werken gerealiseerd die de positie van Amsterdam als handelsstad moeten versterken. Met de aanleg van het Rijksentrepotdok (1827) aan de rand van het oostelijk havengebied krijgt Amsterdam een belastingvrije overslagplaats. De noord-zuid route over water wordt verbeterd door de aanleg van het Noord-Holland kanaal (1824) en het beter bevaarbaar maken van de Amstel (1825). Met de aanleg van de spoorwegen is er een eind gekomen aan de eeuwenlange dominantie van het vervoer over water. De eerste spoorlijn, tussen Amsterdam en Haarlem, opent in 1839, de spoorlijn Amsterdam-Utrecht in 1843. Beide lijnen eindigen net buiten de Singelgracht in kopstations. 

De belangrijkste publieke instellingen zijn voornamelijk gelokaliseerd in het middeleeuwse deel van de stad. Aan de Dam is recentelijk een nieuw beursgebouw opgeleverd, de Beurs van Zocher. Het stadhuis op de Dam is in 1808 door koning Lodewijk Napoleon tot paleis gemaakt en dat heeft de verhuizing van de wisselbank, de rechtbank en het stadsbestuur in gang gezet. Het stadsbestuur wordt ondergebracht in het Prinsenhof, in het voormalige kloosterkwartier. Vandaar uit verhuist het Amsterdams gerechtshof in 1836 naar het Paleis voor Justitie aan de Prinsengracht. 

De belangrijkste sociale instellingen, zoals het Burgerweeshuis en het Binnengasthuis, zijn al sinds de 17de eeuw op voormalige kloosterterreinen gevestigd, gelokaliseerd in het zuiden van het middeleeuwse stadsdeel. 

Aan de oostzijde van de stad ligt binnen de Singelgracht het enige grote groengebied, de Plantage. Hier bevinden zich de botanische tuin (1683) en de dierentuin (1835) tussen verhuurbare tuinen, houtopslag, theetuinen en zomertheaters. Permanente bebouwing is er officieel nog niet toegestaan. Op de voormalige bolwerken zijn her en der grote instellingen verrezen, zoals de Oranje-Nassau Kazerne en de cellulaire gevangenis. 

Citeerhulp

Gramsbergen, E., Diesfeldt, O., & Pané, I. (2019). Uitbreiding en centrumvorming van Amsterdam in twee kaartreeksen. OverHolland, 12(20), 93–131. https://doi.org/10.7480/overholland.2019.20.4145

Gepubliceerd

2019-11-26

Nummer

Sectie

Artikelen