##submission.downloads##
DOI:
https://doi.org/10.7480/overholland.2019.20.4140Samenvatting
In OverHolland 20 wordt de toekomstige ontwikkeling van Amsterdam vanuit verschillende perspectieven belicht. De gemeente Amsterdam, beroemd om haar uitbreidingsplannen, zet sinds 2016 volop in op verdichting. Als onderdeel van haar visie op de ontwikkeling van een leefbare stad (circulaire economie, gezondheid) beoogt de gemeente Amsterdam met het programma Koers 2025 – Ruimte voor de stad een verdichting met minstens 50.000 woningen. Het merendeel daarvan zal gerealiseerd moeten worden in de ‘Ring-zone’: het gebied tussen de voor- en naoorlogse stad langs de A10, Ringspoorbaan en IJ-oevers. Dit gebied moet zich de komende jaren ontwikkelen tot ‘verbinder tussen het centrum en de stadsdelen buiten de ring en toegangspoort tot de stad vanuit de regio’.
Wat moeten we ons bij een dergelijk voornemen voorstellen? Dat is de vraag die centraal stond in ‘AMS Mid-City’ – imagining Amsterdam in 2050, de afstudeerstudio onder leiding van professor Kees Kaan aan de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft, die in samenwerking met het ‘Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions’ (AMS) voor een aantal locaties in Amsterdam de mogelijke resultaten van dit programma in beeld heeft gebracht. OverHolland 20 opent met een selectie van vier projecten, ingeleid door Ruud Brouwers.
Manuela Triggianese en Roberto Cavallo zetten vervolgens alle beleidsvoornemens op een rij met betrekking tot de stationslocaties in Amsterdam, met name de stations langs de Ring-spoorweg die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de Ringzone. Behalve voor Station Amsterdam Zuid zijn er echter nauwelijks concrete plannen voor gebiedsontwikkeling rond deze stations. Dat doet het ergste vrezen voor wat Koers 2025 uiteindelijk zal opleveren. Voor een zorgvuldige planvorming is het inmiddels kort dag.
Of beloftes waar worden en ook dan nog gewenst, blijft sowieso de vraag. De toekomst gevat in getallen, woorden en beelden geeft aan leiding tot debat en mogelijke alternatieven. Hoe deed men dit eerder in Amsterdam? Het team van ‘Randstad Holland in kaart’ – Esther Gramsbergen, Otto Diesfeldt en Iskandar Pané – waarvan regelmatig studies in OverHolland verschijnen, brengt de ruimtelijke ontwikkeling van Amsterdam in beeld met twee series kaarten. De eerste serie brengt de ontwikkeling van het bebouwde stedelijke gebied van Amsterdam voor de jaren 1850, 1910, 1940, 1970, 2000 en 2030 in beeld, met daarin aangegeven de woon- en werkgebieden en de belangrijkste infrastructuurelementen: water-, spoor- en autowegen, tram- en metrolijnen, en stationslocaties. In het verwachte kaartbeeld van 2030 zijn naast de stand van zaken in 2015 de nieuwe bouwlocaties uit Koers 2025 geprojecteerd.
De tweede serie kaarten brengt voor dezelfde jaren de locatie van de belangrijkste stedelijke instellingen en hun verplaatsingen in beeld. Deze serie geeft een indruk van de manier waarop het proces van cityvorming tot nu toe gestalte heeft gekregen. Het gaat daarbij met name om wat mr. J.J. van der Velde in Stadsontwikkeling van Amsterdam (1968) ‘centrale instellingen’ noemde, ‘ten dienste van de bevolking van de gehele stad en zelfs van het land’, die volgens de auteur ‘samen met winkels, handelszaken en kantoren, (...) door hun aard en karakter in het centrum van de stad thuis horen.’
Ter inleiding op deze kaarten neemt Henk Engel in het bijzonder de lotgevallen van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam uit de jaren dertig onder de loep. Hij vestigt de aandacht op de rol van het AUP als ‘architectonisch model’ dat ruim dertig jaar als leidraad voor de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam heeft gediend, en vraagt zich af of zich in Koers 2025 een nieuw paradigma aandient. Als contrapunt brengt Freek Schmidt tot slot van de beschouwingen over Amsterdam, Bouwen van woning tot stad onder de aandacht, een getekende kritiek op het AUP uit de oorlogsjaren.
Zoals gebruikelijk komen in de rubriek ‘Polemen’ onderwerpen aan bod die zich aan de waan van de dag en de hitsige praktijk van architectuur en stedenbouw onttrekken. Like Bijlsma, Eireen Schreurs (Suboffice), en Endry van Velzen (De Nijl architecten) herinneren eraan dat nog maar enkele jaren geleden, tijdens de economische crisis, stadsontwikkeling en de woningproductie in Nederland geheel op hun gat gingen. Zij vestigen de aandacht op de bijzondere praktijk van kleine woningbouwprojecten op basis van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) die in die tijd, in de luwte van de crisis tot ontwikkeling is gekomen en maar al te graag door verschillende gemeenten werd omarmd om zodoende toch nog enige productie te realiseren. De unieke kwaliteiten die met deze projecten bereikt kunnen worden, pleiten ervoor deze vorm van kleinschalige projectontwikkeling met direct betrokkenen voort te zetten en te ondersteunen, ook nu de bouw- en vastgoedmarkt na de depressie weer in een manische periode is beland.
Jurjen Zeinstra laat ons tot slot kennismaken met een vorm van architectuuronderwijs die speciaal gericht is op het zich eigen maken van het ambacht van de architect: het gebruik van tekeningen en het maken van modellen. De keuze van het oeuvre van Heinrich Tessenow is in dit verband weloverwogen. De eenvoud en subtiliteit van zijn werk heeft voor de huidige generatie studenten het effect van een shocktherapie.
Citeerhulp
Gepubliceerd
Nummer
Sectie
Licentie
Copyright (c) 2019 Henk Engel, Esther Gramsbergen, Reinout Rutte, Otto Diesfeldt, Iskandar Pane
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.