Team X revisited: Bijdrage aan conferentie

Auteurs

  • Henk Engel TU Delft, Architecture and the Built Environment

##submission.downloads##

DOI:

https://doi.org/10.7480/overholland.2006.4.1603

Samenvatting

Eind 2005 werd het lang verwachte overzicht van het werk van Team X gepresenteerd in een grote tentoonstelling in het NAi, vergezeld van een al even groot boek. Sinds de publicatie in 1999 van het speciale nummer van OASE (nr. 51) over het werk van Peter en Allison Smithson, hebben Max Risselada en Dirk van den Heuvel bijna al hun energie gestoken in de creatie van deze gebeurtenis. Bij de afsluiting van de tentoonstelling hebben zij tenslotte ook nog een conferentie georganiseerd onder de titel Keeping the language of modern architecture alive; een titel die misschien enig licht werpt op de wat naïeve drijfveer achter deze hele onderneming. De eerste vraag die natuurlijk gesteld moet worden, is: over welke taal zou het dan moeten gaan? De taal van Plan Pampus van Van den Broek en Bakema (1964), de taal van het reconstructieplan voor de Nieuwmarkt van Van Eyck en Bosch (1970), of moeten we andere mogelijkheden in overweging nemen, die Team X te buiten gaan? Ik doel op het postmodernisme, dat zich in de marge van deze presentatie van Team X ophoudt. 

In dit verband zijn sommige van de in het boek opgenomen interviews met leden van Team X, die stammen uit de vroege jaren negentig, interessant. Het meest onthullend is het interview met Giancarlo de Carlo. Ook al was het postmodernisme naar zijn mening al doodgelopen, toch is zijn oordeel erover vol rancune. Zoals hij het ziet, ‘nam het postmodernisme uiteenlopende vormen aan en had het twee uitersten, het ene fascistisch van karakter, het andere vaag anarchistisch. De vaaganarchistische stroming bestond in de Verenigde Staten (niet in Italië) en bezat de verdienste dat zij architecten dwong na te denken over eclecticisme, over de redenen voor die aandrang om niethomogene talen te mengen of te combineren’. Voor De Carlo was het debat over het postmodernisme niet iets dat simpelweg was begonnen na de publicatie van The language of PostModern Architecture door Charles Jencks in 1977. Voor De Carlo greep de hele kwestie terug op twintig jaar daarvoor, toen het opnieuw binnenhalen van klassieke vormen in de ontwerpen van sommige studenten voor hem aanleiding was daar een scherpe kritiek op te schrijven. Een onafgebroken oorlog tegen het formalisme, niet alleen tegen deze revolte van de ‘zuilenaren’ (colonnisti), zoals hij ze noemde, maar in de eerste plaats tegen het formalisme in de moderne architectuur, de International Style, dat was het voornaamste doel van de medewerking van De Carlo aan Casabella Continuità onder leiding van Ernesto Rogers. 

Aangezien ik meer geïnteresseerd ben in architectuur dan in de ‘family business’ van Team X, lijkt mij de vraag naar de lotgevallen van de taal van moderne architectuur relevant, vooral omdat daarbij ook de Nederlandse bijdrage in het geding is aan datgene dat door Peter Smithson op het laatste congres van CIAM in Otterlo (1959) werd aangeduid als: ‘de noodzaak om een werkelijk nieuw formeel vocabulaire uit te vinden – een nieuwe architectuur’. Toentertijd leek deze oproep des te dringender, aangezien de Engelse kunsthistoricus John Summerson duidelijk had gemaakt dat wat er in feite ontbrak in de moderne architectuur nu juist een ‘architecturale taal’ was, of, in de woorden van Walter Gropius: ‘een optische “sleutel” … als een objectieve gemeenschappelijke noemer van het ontwerpen’; iets wat zou kunnen voorzien ‘in de onpersoonlijke basis als een eerste vereiste voor algemeen begrip’, iets wat zou kunnen dienen ‘als de controlerende instantie binnen de creatieve daad’. Herlezing van een groot aantal geschriften over moderne architectuur bracht Summerson tot de conclusie dat vanuit een betrokkenheid bij sociale factoren enkel het programma algemeen werd geaccepteerd als bron van eenheid in het ontwerpen. Zodra het op de vorm aankwam, was de moderne architectuurtheorie niet in staat een gemeenschappelijk antwoord te geven, en tegen het einde van de jaren vijftig was het ook niet mogelijk om uit de architectuurpraktijk een uniform beeld af te leiden, zoals Hitchcock en Johnson vijfentwintig jaar eerder hadden gedaan in The International Style. 

In tegenstelling tot de jaren waarin de moderne architectuur vorm had gekregen, had de functionalistische doctrine zich in de jaren vijftig werkelijk over de hele wereld verspreid. Daarbij had ze echter als stijl haar consistentie verloren. Allerlei vormen van regionalisme staken de kop op. Binnen die groeiende pluriformiteit merkte James Stirling (in Regionalism and Modern Architecture) echter een aanmerkelijk verschil op tussen de houdingen aan weerszijden van de Atlantische Oceaan: ‘de Oude Wereld exploiteerde en vervormde haar traditionele middelen en methoden, terwijl de Nieuwe Wereld nieuwe technieken uitvond en een passende expressie van moderne ideeën ontwikkelde.’ Zelfs de oude meesters van de moderne architectuur in Europa hadden hun onvoorwaardelijke vertrouwen in de technologische vooruitgang verloren. Het rustieke stadhuis in Saynätsolo van Alvar Aalto (19491952) en Maison Jaoul van Le Corbusier (19521956) waren uitgesproken manifestaties van deze mentaliteitsverandering.

Pampus als het Ontwerp voor de Nieuwmarkt deel uit van de regionalistische trend: ten eerste door in de vormgeving van het (geheel kunstmatige) landschap de kenmerken van het Nederlandse waterland te integreren; ten tweede door het stedelijk weefsel en de traditionele gebouwtypologie van de Nederlandse steden tot uitgangspunt van het ontwerp te nemen. Plan Pampus suggereert echter de mogelijke synthese van regionalisme en technologische vooruitgang waar Stirling op hoopte, terwijl een dergelijke synthese in het Nieuwmarktontwerp moeilijk te vinden is. Binnen het bereik van de Nederlandse architectuur en de stedenbouw is het veelbetekenend dat het bij deze plannen niet alleen maar gaat om alternatieve visies op hetzelfde onderwerp. De plannen werden ontworpen met een tussentijd van vijf jaar. Plan Pampus en het Ontwerp voor de Nieuwmarkt laten op een uiterst dramatische wijze zien hoe radicaal het denken over de architectuur van de stad in de tweede helft van de jaren zestig is veranderd.

Na de periode van wederopbouw, waarin alle aandacht was gericht op stedelijke uitbreidingsplannen, werden de historische centra van de Nederlandse steden geconfronteerd met de omvangrijke gevolgen van de stadsontwikkeling. In Amsterdam veroorzaakte de aanleg van de Metro, na felle debatten over de vestiging van de Nederlandse Bank op het Frederiksplein en het nieuwe Stadhuis op het Waterlooplein, een ware volksopstand. De geoliede planologiemachine kwam tot stilstand en alleen Van Eyck en Bosch boden een uitweg aan, door het futuristische enthousiasme van Plan Pampus te verruilen voor een nostalgische reconstructie van de stad. Vanaf dat moment traden de sluimerende ideologische tegenstellingen binnen de gemeenschap van de Team Xarchitecten in het volle daglicht.

Na 1970 had het werk van Van den Broek en Bakema geen betekenis meer voor het stadsontwerp in Nederland. Aldo van Eyck daarentegen groeide uit tot de spraakmakende architect van een alternatieve aanpak van architectuur en ste denbouw, maar dat gebeurde pas nadat zijn werk een opvallende verandering had ondergaan. Na de eerste signalen in zijn ontwerp voor het stadhuis van Deventer (1966) markeerde het ontwerp voor de Nieuwmarkt, met het bijbehorende manifest Stadskern als donor, een definitieve verschuiving. 

Tegen het jaar 1970 was de Nederlandse moderne architectuur in een verwarrende toestand beland. Terwijl de traditionalistische architecten van de Delftse School in toenemende mate de vormentaal van de moderne architectuur absorbeerden, gaf Van Eyck, een van de exponenten van de moderne architectuur, steeds meer de voorkeur aan de vormentaal van de traditionele Nederlandse steden. De ambiguïteit van deze situatie doet denken aan de discussies op het congres van Otterlo in 1959, die gingen over de taal van de moderne architectuur en de traditie, of, in mogelijk duidelijker termen: over utopie en sociaalrealisme.

Citeerhulp

Engel, H. (2006). Team X revisited: Bijdrage aan conferentie. OverHolland, 2(4), 115–124. https://doi.org/10.7480/overholland.2006.4.1603

Gepubliceerd

2006-12-01

Nummer

Sectie

Polemen