Architectonisch ontwerp en stadsanalyse

Auteurs

  • Henk Engel TU Delft, Architecture and the Built Environment

##submission.downloads##

DOI:

https://doi.org/10.7480/overholland.2005.1.1572

Samenvatting

Het veld van typologisch en morfologisch stadsonderzoek zoals wij dat thans opvatten, is in de jaren zestig helder gedefinieerd en tot ontwikkeling gebracht door een groep jonge Italiaanse architecten die in de jaren zeventig internationaal bekend is geworden onder de naam Tendenza.1 In een terugblik hierop in Casabella schrijft Massimo Scolari in 1985:

‘For a whole generation urban analysis and the concept of typology have represented, from the early Venetian research of Saverio Muratori untill the studies in the Venetian area by Aldo Rossi, Carlo Aymonino and Constantino Dardi, an ideological and a design point of reference. (…) This position, which Tafuri was to define “typological criticism”, and which found in Rossi’s Architecture of the city a true manifest, took part to the difficult ‘Sixtyeight’ period next to the most progressive ideas of the Movimento Studentesco, which had recognized its qualities of moral firmness and of critique of the ancien regime.’

Het morfologisch en typologisch stadsonderzoek is in de afgelopen decennia voor veel architectuurscholen een vanzelfsprekende zaak geworden. Het is tot op zekere hoogte uitgegroeid tot een zelfstandig gebied van wetenschappelijk onderzoek. De oprichting in 1998 van het ‘International Seminar on Urban Form’ getuigt daarvan. Tegelijkertijd realiseren we ons dat de verbinding van het architectonisch ontwerpen met het typomorfologisch stadsonderzoek minder vanzelfsprekend is. In een interview in hetzelfde nummer van Casabella zegt Aldo Rossi:

‘Urban and typological studies have been important issues in my formation. More generally I believe that they are an important and fundamental aspect in the formation of an architect. The architecture of the city is no longer just the title of a book but a way of studying and understanding architecture in any part of the world. Obviously nobody discovers anything new but rather brings to light some disciplinary aspects: architects have always studied the city but this inquiry had, so to speak, got dusty. (…) To think however that typomorphological studies represent the main vehicle of architecture could be another way of narrowing down the freedom of training for the young architect. (…) Teaching must help this training, or at least not hinder it by continually creating new myths, as functionalism did or as typomorphological analysis runs the risk of doing.’

Het is duidelijk dat Rossi in deze terugblik de betekenis van het stadsonderzoek relativeert. Hij zet uiteen dat het stadsonderzoek alleen van belang is in een meeromvattend programma voor de opleiding tot architect. Dit meeromvattend programma heb ik elders ‘het wetenschappelijk en didactisch project van Tendenza’ genoemd. Als we het geheel van de activiteiten in de jaren zestig en zeventig die onder deze noemer kunnen worden gevat, in ogenschouw nemen, dan kan een aantal stappen worden onderscheiden. De ontwikkeling van een programma voor het typologisch en morfologisch stadsonderzoek is daar één van, het uitwerken van een ontwerptheorie een andere. Ook wordt dan duidelijk dat het laatste niet tot een gemeenschappelijk resultaat heeft geleid, maar in verschillende aanzetten van de betrokken architecten is blijven steken. Toen Giorgio Grassi tijdens een lezing in Delft in 1977 gevraagd werd wat hij van Tendenza dacht, antwoordde hij:

‘(…) naar mijn mening kunnen we met dit woord alleen een ideologische en architectonische eenheid aanduiden van mensen die blijk geven van dezelfde interesse in architectuur, stad, historischanalytische studies, enzovoort. Hun onderzoek van het ontwerp kan dan ook onderling zeer verschillend zijn.’ 7

Dat was aan het eind van de jaren zeventig. Het wetenschappelijk en didactisch project van Tendens was toen in feite uiteengevallen in verschillende autobiografische richtingen. Tegelijkertijd werd het Italiaanse werk overschaduwd door een normatief, historiserend contextualisme à la Rob Krier. Rond 1980 heeft Rem Koolhaas daartegen terecht stelling genomen. Bij gelegenheid van de tentoonstelling OMA drawings at the Architectural Association in Londen in 1981, verklaarde Koolhaas:

‘OMA has been concerned with the preservation and revision of the tradition of socalled functionalism – exemplified by Leonidov, Melnikov, the “Berlin” Mies, the Wright of Broadacre City, the Hood of Rockefeller Center (…) In the “new” historicist and typological architectures, culture will be at the mercy of a cruel Procrustean arsenal that will censor certain “modern activities” with the excuse that there is no room for them, while other programs will be revived artificially, simply because hey fit the forms and types that have been resurrected.’8

Toch is ook voor OMA de stedelijke context de maat der dingen die te gebeuren staan – weliswaar niet van de architectonische vormen, maar van ‘the programmatic imagination to make new insertions in an existing livedin world; insertions that would acknowledge and enhance the context they find, and which at best would provoke subtle mutations, in the tradition of modernity’.9

De stellingname van OMA raakte met name binnen de faculteit Bouwkunde van de TU Delft een gevoelige snaar. De oude ideologische strijd tussen traditionalisme en modernisme werd hierdoor opnieuw geactiveerd. In die situatie werden in Delft de eerste typologische studies en morfologische stadsanalyses geïnitieerd.10 De vraag naar de verbanden tussen ontwerp en stadsanalyse is in Delft vanaf het begin een open vraag gebleven. Het experiment staat in Nederland sinds lang in hoog aanzien. Vanuit een wetenschappelijk standpunt gezien lijkt dat een groot voordeel te zijn. Toch getuigt het experimentalisme mijns inziens eerder van een voorkeur voor pragmatische oplossingen en het systematisch uit de weg gaan van theoretische vragen die zowel voor de architectuur als voor het wetenschappelijk onderzoek onontbeerlijk zijn.

Ik wil daarom herinneren aan een tekst uit 1966 waarin Rossi voor het eerst expliciet de relatie tussen analyse en ontwerp aan de orde stelde. In Architettura per i musei gaat hij in op verschillende aspecten van de wijze waarop het ontwerpen als individuele handeling – met inbegrip van het subjectieve element dat daaraan eigen is – kan worden gedacht in relatie tot de architectuur als collectief gegeven, met een eigen geschiedenis die haar neerslag heeft gevonden in steden en hun monumenten, maar ook in nietgerealiseerde ontwerpen, traktaten en handboeken.11

Een architectuurschool kan volgens Rossi niet zonder een ontwerptheorie. In veel gevallen echter wordt zo’n theorie slechts beschouwd als een rationalisatie achteraf van bepaalde ontwerphandelingen. Rossi stelt daartegenover dat een ontwerptheorie moet worden beschouwd als een moment van een architectuurtheorie:

Voor we over een theorie van het ontwerpen kunnen spreken, zullen we ons eerst moeten afvragen wat we onder architectuur verstaan en zullen we een definitie van architectuur moeten geven. Vervolgens zullen we aandacht moeten besteden aan de criteria waaraan het architectonisch ontwerpen behoort te voldoen en tevens aan de verhouding van ontwerpen en geschiedenis van de architectuur. Kortom, we moeten ons richten op datgene dat ons een concreet begrip verschaft van de architectuur, namelijk de stad, de geschiedenis en de monumenten.12

Dit zijn vragen waarmee we nog steeds te maken krijgen als we over mogelijke verbanden tussen stadsanalyse en architectonisch ontwerp willen spreken. Door de stad op te vatten als het veld waarbinnen de architectuur opereert en betekenis krijgt, heeft Rossi tegelijkertijd het begrip ‘monument’ aangereikt als sleutel voor het onderzoek naar de grondslagen van de architectuur. In het monument wordt de complexe samenhang getoond tussen de architectonische vormen en de geschiedenis, en overleeft de architectonische vorm de oorspronkelijke aanleiding van zijn constructie. Wat permanent is, is de vorm die zich openstelt voor veranderende functies en betekenissen.

Citeerhulp

Engel, H. (2005). Architectonisch ontwerp en stadsanalyse. OverHolland, 1(1), 23–40. https://doi.org/10.7480/overholland.2005.1.1572

Gepubliceerd

2005-06-01

Nummer

Sectie

Artikelen