##submission.downloads##
DOI:
https://doi.org/10.7480/overholland.2013.12/13.1700Samenvatting
In de zeventiende eeuw ontstond onder de bemiddelde burgers van de Republiek een nieuwe mode: het bezit en onderhoud van een buitenplaats. Een buitenplaats wordt gedefinieerd als een compositie van een aanzienlijk woonhuis met ontworpen tuin, tuinsieraden en bijgebouwen.1 Buitenplaatsen lagen meestal niet zelfstandig in het landschap, maar werden in concentraties aangelegd, zoals we op zeventiende en achttiendeeeuwse Hoogheemraadschapskaarten kunnen zien. Rond Amsterdam waren ze te vinden op de Amsteloevers en in de Watergraafsmeer, iets verder van de stad af langs rivieren als de Vecht, Angstel, Gaast, Gein, Holendrecht en de Trekvaart, aan de Herenweg langs het Wijkermeer, alsook in ontginningslandschappen als de zandafgraving van ’s Gravenland en de droogmakerijen Beemster, Zijpe en Purmer. Rond Haarlem en Leiden treffen we buitenplaatsen aan op de strandwallen en langs de binnenduinrand, voorbij Den Haag tot in Naaldwijk, maar ook langs de Rijn bij Leiden en langs uitvalswegen vanuit Rotterdam ontstaan bescheiden buitenplaatslandschappen, zoals in Kralingen. Het gaat om een wijdverbreide mode die zijn invloed had op de verschijningsvorm van het zeventiende eeuwse Hollandse landschap.
Citeerhulp
Gepubliceerd
Nummer
Sectie
Licentie
Copyright (c) 2013 Gerdy Verschuure
Dit werk wordt verdeeld onder een Naamsvermelding 4.0 Internationaal licentie.